Een bivakmuts.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·vak·muts
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wollen muts die het hele gezicht behalve de ogen bedekt’ voor het eerst aangetroffen in 1915 [1]
  • samenstelling van  bivak  en  muts  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bivakmuts bivakmutsen
verkleinwoord bivakmutsje bivakmutsjes

Zelfstandig naamwoord

de bivakmutsv / m

  1. (hoofddeksel) muts die het hele hoofd bedekt, nek inbegrepen, met openingen om door te kijken en te ademen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen