• bi·vak
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘legerplaats onder de blote hemel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bivak bivakken
verkleinwoord bivakje bivakjes

het bivako

  1. kampement voor een leger of expeditie
    • Zij sloegen een bivak op aan de voet van de berg. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]