bitterzoet
- Geluid: bitterzoet (hulp, bestand)
- bit·ter·zoet
- In de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in 1775 [1]
- samenstelling van bitter en zoet [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bitterzoet | bitterzoeter | bitterzoetst |
verbogen | bitterzoete | bitterzoetere | bitterzoetste |
partitief | bitterzoets | bitterzoeters | - |
bitterzoet [3]
- van iets stoffelijks dat de smaak half bitter en half zoek is
- Wij aten een bitterzoete vrucht.
- van iets onstoffelijks dat het zowel fijn als vervelend is, waar je zowel vrolijk als verdrietig van kan worden
- Met name de liefde kan bitterzoet zijn.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bitterzoet | - |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) (medisch) Solanum dulcamara is een vrij algemeen voorkomende, vaste plant uit de nachtschadefamilie (Solanaceae)
- Het woord bitterzoet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bitterzoet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] bitterzoet op Wikidata
- [1] bitterzoet op "Wilde planten in Nederland en België" ♣
- ↑ "bitterzoet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bitterzoet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be