biepen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van biepen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		biepen			te biepen
	toekomend		zullen biepen			te zullen biepen
voltooid	tegenwoordig		gebiept			te gebiept
	toekomend		gebiept zullen			gebiept te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	biepend		gebiept			ev. biep	mv. verouderd biept	biepe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	biep	biept	biept	biept	biept	biepen	biepen	biepen
verleden (o.v.t.)	biepte	biepte	biepte	biepte	biepte	biepten	biepten	biepten
toekomend (o.t.t.t.)	zal biepen	zult/zal biepen	zult/zal biepen	zult biepen	zal biepen	zullen biepen	zullen biepen	zullen biepen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou biepen	zou biepen	zou(dt) biepen	zoudt biepen	zou biepen	zouden biepen	zouden biepen	zouden biepen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij