biep
- biep
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | biep | biepen bieps |
verkleinwoord | biepje | biepjes |
de biep m
- een piepend geluid
biep
- een piepend geluid voortgebracht
vervoeging van |
---|
biepen |
biep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van biepen
- Ik biep.
- gebiedende wijs van biepen
- Biep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van biepen
- Biep je?
- Het woord biep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.