bezinken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bezinken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bezinken			te bezinken
	toekomend		zullen bezinken			te zullen bezinken
voltooid	tegenwoordig		zijn bezonken			te zijn bezonken
	toekomend		bezonken zullen zijn			bezonken te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bezinkend		bezonken			ev. bezink	mv. verouderd bezinkt	bezinke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bezink	bezinkt	bezinkt	bezinkt	bezinkt	bezinken	bezinken	bezinken
verleden (o.v.t.)	bezonk	bezonk	bezonk	bezonk	bezonk	bezonken	bezonken	bezonken
toekomend (o.t.t.t.)	zal bezinken	zult/zal bezinken	zult/zal bezinken	zult bezinken	zal bezinken	zullen bezinken	zullen bezinken	zullen bezinken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bezinken	zou bezinken	zou(dt) bezinken	zoudt bezinken	zou bezinken	zouden bezinken	zouden bezinken	zouden bezinken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bezonken	bent bezonken	bent/is bezonken	zijt bezonken	is bezonken	zijn bezonken	zijn bezonken	zijn bezonken
verleden (v.v.t.)	was bezonken	was bezonken	was bezonken	waart bezonken	was bezonken	waren bezonken	waren bezonken	waren bezonken
toekomend (v.t.t.t.)	zal bezonken zijn	zal/zult bezonken zijn	zult/zal bezonken zijn	zult bezonken zijn	zal bezonken zijn	zullen bezonken zijn	zullen bezonken zijn	zullen bezonken zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bezonken zijn	zou bezonken zijn	zou/zoudt bezonken zijn	zoudt bezonken zijn	zou bezonken zijn	zouden bezonken zijn	zouden bezonken zijn	zouden bezonken zijn