bezenuwen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bezenuwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bezenuwen | te bezenuwen | ||||||||
toekomend | zullen bezenuwen | te zullen bezenuwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bezenuwd | te hebben bezenuwd | ||||||||
toekomend | bezenuwd zullen hebben | bezenuwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bezenuwend | bezenuwd | ev. bezenuw |
mv. verouderd bezenuwt |
bezenuwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bezenuw | bezenuwt | bezenuwt | bezenuwt | bezenuwt | bezenuwen | bezenuwen | bezenuwen | |||
verleden (o.v.t.) | bezenuwde | bezenuwde | bezenuwde | bezenuwde | bezenuwde | bezenuwden | bezenuwden | bezenuwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bezenuwen | zult/zal bezenuwen | zult/zal bezenuwen | zult bezenuwen | zal bezenuwen | zullen bezenuwen | zullen bezenuwen | zullen bezenuwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bezenuwen | zou bezenuwen | zou(dt) bezenuwen | zoudt bezenuwen | zou bezenuwen | zouden bezenuwen | zouden bezenuwen | zouden bezenuwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bezenuwd | hebt bezenuwd | hebt/heeft bezenuwd | hebt bezenuwd | heeft bezenuwd | hebben bezenuwd | hebben bezenuwd | hebben bezenuwd | |||
verleden (v.v.t.) | had bezenuwd | had bezenuwd | had bezenuwd | hadt bezenuwd | had bezenuwd | hadden bezenuwd | hadden bezenuwd | hadden bezenuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bezenuwd hebben | zal/zult bezenuwd hebben | zult/zal bezenuwd hebben | zult bezenuwd hebben | zal bezenuwd hebben | zullen bezenuwd hebben | zullen bezenuwd hebben | zullen bezenuwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bezenuwd hebben | zou bezenuwd hebben | zou/zoudt bezenuwd hebben | zoudt bezenuwd hebben | zou bezenuwd hebben | zouden bezenuwd hebben | zouden bezenuwd hebben | zouden bezenuwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bezenuwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bezenuwd | er is bezenuwd | |||||||||
verleden | er werd bezenuwd | er was bezenuwd | |||||||||
toekomend | er zal bezenuwd worden | er zal bezenuwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bezenuwd worden | er zou bezenuwd zijn | |||||||||
lijdende vorm bezenuwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bezenuwd worden | bezenuwd te worden | ||||||||
toekomend | bezenuwd zullen worden | bezenuwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bezenuwd zijn | bezenuwd te zijn | ||||||||
toekomend | bezenuwd zullen zijn | bezenuwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bezenuwd | wordt bezenuwd | wordt bezenuwd | wordt bezenuwd | wordt bezenuwd | worden bezenuwd | worden bezenuwd | worden bezenuwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bezenuwd | werd bezenuwd | werd bezenuwd | werdt bezenuwd | werd bezenuwd | werden bezenuwd | werden bezenuwd | werden bezenuwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bezenuwd worden | zult bezenuwd worden | zult bezenuwd worden | zult bezenuwd worden | zal bezenuwd worden | zullen bezenuwd worden | zullen bezenuwd worden | zullen bezenuwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bezenuwd worden | zou bezenuwd worden | zou/zoudt bezenuwd worden | zoudt bezenuwd worden | zou bezenuwd worden | zouden bezenuwd worden | zouden bezenuwd worden | zouden bezenuwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bezenuwd | bent bezenuwd | bent/is bezenuwd | zijt bezenuwd | is bezenuwd | zijn bezenuwd | zijn bezenuwd | zijn bezenuwd | |||
verleden (v.v.t.) | was bezenuwd | was bezenuwd | was bezenuwd | waart bezenuwd | was bezenuwd | waren bezenuwd | waren bezenuwd | waren bezenuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bezenuwd zijn | zult bezenuwd zijn | zult bezenuwd zijn | zult bezenuwd zijn | zal bezenuwd zijn | zullen bezenuwd zijn | zullen bezenuwd zijn | zullen bezenuwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bezenuwd zijn | zou bezenuwd zijn | zou/zoudt bezenuwd zijn | zoudt bezenuwd zijn | zou bezenuwd zijn | zouden bezenuwd zijn | zouden bezenuwd zijn | zouden bezenuwd zijn |