• be·wa·king
  • Naamwoord van handeling van bewaken met het achtervoegsel -ing
enkelvoud meervoud
naamwoord bewaking bewakingen
verkleinwoord - -

de bewakingv

  1. het beveiligen van iets of iemand
  2. het opletten op iets of iemand
  3. de mensen of de systemen die iets beveiligen
  4. de mensen of de systemen die ergens op letten of op iemand letten
    • Kijk uit voor de bewaking, anders worden we gesnapt! 
     De door de barman gealarmeerde bewaking vindt hem op de bodem van het zwembad.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]