beschelpen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van beschelpen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschelpen | te beschelpen | ||||||||
toekomend | zullen beschelpen | te zullen beschelpen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beschelpt | te hebben beschelpt | ||||||||
toekomend | beschelpt zullen hebben | beschelpt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beschelpend | beschelpt | ev. beschelp |
mv. verouderd beschelpt |
beschelpe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beschelp | beschelpt | beschelpt | beschelpt | beschelpt | beschelpen | beschelpen | beschelpen | |||
verleden (o.v.t.) | beschelpte | beschelpte | beschelpte | beschelpte | beschelpte | beschelpten | beschelpten | beschelpten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschelpen | zult/zal beschelpen | zult/zal beschelpen | zult beschelpen | zal beschelpen | zullen beschelpen | zullen beschelpen | zullen beschelpen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschelpen | zou beschelpen | zou(dt) beschelpen | zoudt beschelpen | zou beschelpen | zouden beschelpen | zouden beschelpen | zouden beschelpen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beschelpt | hebt beschelpt | hebt/heeft beschelpt | hebt beschelpt | heeft beschelpt | hebben beschelpt | hebben beschelpt | hebben beschelpt | |||
verleden (v.v.t.) | had beschelpt | had beschelpt | had beschelpt | hadt beschelpt | had beschelpt | hadden beschelpt | hadden beschelpt | hadden beschelpt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschelpt hebben | zal/zult beschelpt hebben | zult/zal beschelpt hebben | zult beschelpt hebben | zal beschelpt hebben | zullen beschelpt hebben | zullen beschelpt hebben | zullen beschelpt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschelpt hebben | zou beschelpt hebben | zou/zoudt beschelpt hebben | zoudt beschelpt hebben | zou beschelpt hebben | zouden beschelpt hebben | zouden beschelpt hebben | zouden beschelpt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beschelpt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beschelpt | er is beschelpt | |||||||||
verleden | er werd beschelpt | er was beschelpt | |||||||||
toekomend | er zal beschelpt worden | er zal beschelpt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beschelpt worden | er zou beschelpt zijn | |||||||||
lijdende vorm beschelpt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschelpt worden | beschelpt te worden | ||||||||
toekomend | beschelpt zullen worden | beschelpt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beschelpt zijn | beschelpt te zijn | ||||||||
toekomend | beschelpt zullen zijn | beschelpt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beschelpt | wordt beschelpt | wordt beschelpt | wordt beschelpt | wordt beschelpt | worden beschelpt | worden beschelpt | worden beschelpt | |||
verleden (o.v.t.) | werd beschelpt | werd beschelpt | werd beschelpt | werdt beschelpt | werd beschelpt | werden beschelpt | werden beschelpt | werden beschelpt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschelpt worden | zult beschelpt worden | zult beschelpt worden | zult beschelpt worden | zal beschelpt worden | zullen beschelpt worden | zullen beschelpt worden | zullen beschelpt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschelpt worden | zou beschelpt worden | zou/zoudt beschelpt worden | zoudt beschelpt worden | zou beschelpt worden | zouden beschelpt worden | zouden beschelpt worden | zouden beschelpt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beschelpt | bent beschelpt | bent/is beschelpt | zijt beschelpt | is beschelpt | zijn beschelpt | zijn beschelpt | zijn beschelpt | |||
verleden (v.v.t.) | was beschelpt | was beschelpt | was beschelpt | waart beschelpt | was beschelpt | waren beschelpt | waren beschelpt | waren beschelpt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschelpt zijn | zult beschelpt zijn | zult beschelpt zijn | zult beschelpt zijn | zal beschelpt zijn | zullen beschelpt zijn | zullen beschelpt zijn | zullen beschelpt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschelpt zijn | zou beschelpt zijn | zou/zoudt beschelpt zijn | zoudt beschelpt zijn | zou beschelpt zijn | zouden beschelpt zijn | zouden beschelpt zijn | zouden beschelpt zijn |