berechten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van berechten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | berechten | te berechten | ||||||||
toekomend | zullen berechten | te zullen berechten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben berecht | te hebben berecht | ||||||||
toekomend | berecht zullen hebben | berecht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
berechtend | berecht | ev. berecht |
mv. verouderd berecht |
berechte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | berecht | berecht | berecht | berecht | berecht | berechten | berechten | berechten | |||
verleden (o.v.t.) | berechtte | berechtte | berechtte | berechtte | berechtte | berechtten | berechtten | berechtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal berechten | zult/zal berechten | zult/zal berechten | zult berechten | zal berechten | zullen berechten | zullen berechten | zullen berechten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou berechten | zou berechten | zou(dt) berechten | zoudt berechten | zou berechten | zouden berechten | zouden berechten | zouden berechten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb berecht | hebt berecht | hebt/heeft berecht | hebt berecht | heeft berecht | hebben berecht | hebben berecht | hebben berecht | |||
verleden (v.v.t.) | had berecht | had berecht | had berecht | hadt berecht | had berecht | hadden berecht | hadden berecht | hadden berecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal berecht hebben | zal/zult berecht hebben | zult/zal berecht hebben | zult berecht hebben | zal berecht hebben | zullen berecht hebben | zullen berecht hebben | zullen berecht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou berecht hebben | zou berecht hebben | zou/zoudt berecht hebben | zoudt berecht hebben | zou berecht hebben | zouden berecht hebben | zouden berecht hebben | zouden berecht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm berecht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt berecht | er is berecht | |||||||||
verleden | er werd berecht | er was berecht | |||||||||
toekomend | er zal berecht worden | er zal berecht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou berecht worden | er zou berecht zijn | |||||||||
lijdende vorm berecht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | berecht worden | berecht te worden | ||||||||
toekomend | berecht zullen worden | berecht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | berecht zijn | berecht te zijn | ||||||||
toekomend | berecht zullen zijn | berecht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word berecht | wordt berecht | wordt berecht | wordt berecht | wordt berecht | worden berecht | worden berecht | worden berecht | |||
verleden (o.v.t.) | werd berecht | werd berecht | werd berecht | werdt berecht | werd berecht | werden berecht | werden berecht | werden berecht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal berecht worden | zult berecht worden | zult berecht worden | zult berecht worden | zal berecht worden | zullen berecht worden | zullen berecht worden | zullen berecht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou berecht worden | zou berecht worden | zou/zoudt berecht worden | zoudt berecht worden | zou berecht worden | zouden berecht worden | zouden berecht worden | zouden berecht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben berecht | bent berecht | bent/is berecht | zijt berecht | is berecht | zijn berecht | zijn berecht | zijn berecht | |||
verleden (v.v.t.) | was berecht | was berecht | was berecht | waart berecht | was berecht | waren berecht | waren berecht | waren berecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal berecht zijn | zult berecht zijn | zult berecht zijn | zult berecht zijn | zal berecht zijn | zullen berecht zijn | zullen berecht zijn | zullen berecht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou berecht zijn | zou berecht zijn | zou/zoudt berecht zijn | zoudt berecht zijn | zou berecht zijn | zouden berecht zijn | zouden berecht zijn | zouden berecht zijn |