belagen
- be·la·gen
- In de betekenis van ‘bedreigen’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Afgeleid van het verouderde laag (hinderlaag) met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
belagen |
belaagde |
belaagd |
zwak -d | volledig |
belagen
- overgankelijk iemand agressief/intimiderend benaderen
- Hij werd aan alle kanten door zijn vijanden belaagd.
- opdringerig iets (proberen te) vragen
- De minister werd door de journalist met een microfoon veel te opdringerig belaagd en achtervolgd.
- Seconden later werd ik verbaal belaagd door de kleine, witharige Anko: 'Hallo, Frans! Lekker weertje niet!'[2]
1. iemand agressief/intimiderend benaderen
vervoeging van |
---|
beliggen |
belagen
- meervoud verleden tijd van beliggen
- Wij belagen.
- Jullie belagen.
- Zij belagen.
- Wij belagen.
de belagen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord belag
- Het woord belagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belagen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "belagen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Valens, AntonHet compostcirculatieplan 2016 ISBN 978-90-254-4685-7 pagina 15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be