• be·laag·de
  • Afgeleid van het Nederlandse voltooid deelwoord belaagd met het achtervoegsel -e.
enkelvoud meervoud
naamwoord belaagde belaagden
verkleinwoord - -

de belaagdem

  1. iemand die het slachtoffer is van belaging
vervoeging van
belagen

belaagde

  1. enkelvoud verleden tijd van belagen
    • Ik belaagde. 
    • Jij belaagde. 
    • Hij, zij, het belaagde. 
  2. verbogen vorm van belaagd, voltooid deelwoord van belagen