begenadigen
- Geluid: begenadigen (hulp, bestand)
- be·ge·na·di·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
begenadigen |
begenadigde |
begenadigd |
zwak -d | volledig |
begenadigen [1]
- iemand zegenen
- iemand geen straf geven die het wel zou verdienen
- [1] begiftigen, gratificeren, begunstigen, favoriseren
- [2] kwijtschelden, vergeven, matsen
- Het woord begenadigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.