• be·ge·na·dig·de
vervoeging van
begenadigen

begenadigde

  1. enkelvoud verleden tijd van begenadigen
    • Ik begenadigde. 
    • Jij begenadigde. 
    • Hij, zij, het begenadigde. 
  2. verbogen vorm van begenadigd, voltooid deelwoord van begenadigen