• be·dompt
  • In de betekenis van ‘benauwend’ voor het eerst aangetroffen in 1620 [1]
  • met veel damp [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bedompt bedompter bedomptst
verbogen bedompte bedomptere bedomptste
partitief bedompts bedompters -

bedompt [3]

  1. van een ruimte dat je er moeilijk kunt ademhalen, dat het er stinkt en er geen frisse lucht is
    • Sociëteit is een groot woord voor de twee bedompte zaaltjes op de begane grond van het gezamenlijke verenigingsgebouw. Uitbreiden is geen optie, want ernaast zit de Bikini, een studentendiscotheek die wordt uitgebaat door het RSC, dat ook de hele bovenverdieping bezet.[4] 
94 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[5]