baggrund
- bag·grund
Naar frequentie | 4264 |
---|
[A] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | baggrund | baggrunden | baggrunde | baggrundene |
genitief | baggrunds | baggrundens | baggrundes | baggrundenes |
[A]: baggrund, g
- achtergrond (gebied achter iets of iemand)
- achtergrond, fond, ondergrond
- achtergrond, basis, context, fundament, grondslag
- achtergrond, kenmerk, wortels (van een persoon)
- «Manden har pakistansk baggrund.»
- De man heeft een Pakistaanse achtergrond.
- «Manden har pakistansk baggrund.»
- [1-2]: forgrond zn
- [1-2]: mellemgrund zn
- [3]: baggrundshistorie zn
[B] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | baggrund | baggrunden | - - - | - - - |
genitief | baggrunds | baggrundens | - - - | - - - |
[B]: baggrund, g, geen meervoud
- (figuurlijk) een onbeduidende of niet erg goed zichtbare plaats
- baggrund in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk