• fond
enkelvoud meervoud
naamwoord fond fonds
verkleinwoord - -

fond m / o [2]

  1. achtergrond, met name van bekleding, behang, op een schilderij of afbeelding etc.
  2. grond
  3. (voeding) (kookkunst) de restvloeistof die na het koken van een bouillon (getrokken uit vlees, vis, botten, groentes of kruiden) overblijft (en die men bijv. als basis voor een saus kan gebruiken)
79 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]


fond m

  1. bodem
  2. grond(laag)
  3. (figuurlijk) grondbeginsel, grondslag
  4. achtergrond, met name van bekleding, behang, op een schilderij of afbeelding etc.
  5. (voeding) (kookkunst) de restvloeistof die na het koken van een bouillon (getrokken uit vlees, vis, botten, groentes of kruiden) overblijft (en die men bijv. als basis voor een saus kan gebruiken)


fond m

  1. fonds
  • akumulačný fond
  • dôchodkový fond
  • finančný fond
  • investičný fond
  • likvidačný fond
  • mzdový fond
  • nedeliteľný fond
  • neosobný fond
  • peňažný fond
  • privatizačný fond
  • rezervný fond
  • sociálny fond
  • študijný fond
  • zabezpečovací fond


  • fond

fond monbezield

  1. fonds; een voor een bepaald doel vastgelegd kapitaal
  2. fonds; vereniging die dat kapitaal vergaart en beheert
  3. bestand; een verzameling objecten van dezelfde soort of type
    «Škola získala univerzitní práva, vzrůstal počet posluchačů a rozšiřoval se také knihovní fond
    De school heeft universiteitsrechten verkregen, het aantal toehoorders is gegroeid en het boekenbestand is ook uitgebreid.
  1. nadace v
  2. základ monbezield