bacterie
  • bac·te·rie
enkelvoud meervoud
naamwoord bacterie bacteriën
verkleinwoord bacterietje bacterietjes

debacteriev

  1. (biologie) (medisch) ééncellig micro-organisme dat zich snel kan vermenigvuldigen en rotting, gisting en ziekte kan veroorzaken
    • Een verkoudheid wordt meestal veroorzaakt door een virus en niet door een bacterie. 
     Eén long, waarin een mysterieuze bacterie zich had genesteld, hing als een verschrompelde vrucht in de borstkas. Nu was de tweede aan de beurt.[4]
     Waarom moest juist zíj een bacterie oplopen waartegen de moderne, medische wetenschap machteloos stond?[5]
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]