antithese
- an·ti·the·se
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tegenstelling’ voor het eerst aangetroffen in 1773 [1]
- afgeleid van these met het voorvoegsel anti- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | antithese | antitheses antithesen |
verkleinwoord | - | - |
de antithese v
- (taalkunde) het tegenovergestelde, iets met een tegengestelde betekenis
- (filosofie) de weerlegging van een these
- (politiek) (in Nederland) de tegenstelling tussen christelijke en seculiere partijen
1. het tegenovergestelde
- Het woord antithese staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "antithese" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "antithese" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ antithese op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be