amer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- amer
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Oudhoogduits [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | amer | amers |
verkleinwoord | amertje | amertjes |
Zelfstandig naamwoord
de amer m
- aanlegplaats zonder versterkte kade
- Amers zijn typisch voor de streek. In Puurs waren er 4 op de Vliet: De Eikse, de Grote en de Kleine Amer groeiden uit tot een gehucht. De Nieuwe Amer was de kaai van Seghers ook op de Kleine Amer.[2].
Gelijkklinkende woorden
Gangbaarheid
- Het woord 'amer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ amer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Het verhaal van 200 straatnamen in Puurs- Louis Callaert
Frans
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
amer | l'amer | amers | les amers |
Zelfstandig naamwoord
amer m
- (scheepvaart): baken, een oriëntatiepunt
Verwante begrippen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | amer | amers |
vrouwelijk | amère | amères |
Bijvoeglijk naamwoord
amer
Oudsaksisch
Zelfstandig naamwoord
amer v