ambivalent
- Geluid: ambivalent (hulp, bestand)
- am·bi·va·lent
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘twee waarden hebbend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1934 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ambivalent | ambivalenter | ambivalentst |
verbogen | ambivalente | ambivalentere | ambivalentste |
partitief | ambivalents | ambivalenters | - |
ambivalent
- op hetzelfde moment twee verschillende, meestal positieve en negatieve gevoelens hebbend
- Het dier vertoont ambivalent gedrag.
- Zij had ambivalente gevoelens bij haar nieuwe vriendje.
1. op hetzelfde moment twee verschillende, meestal positieve en negatieve, waardes hebbend
- Het woord ambivalent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ambivalent" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ambivalent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ambivaˈlɛnt/
- am·bi·va·lent
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
ambivalent |
ambivalenter |
am ambivalentesten |
alle verbuigingsvormen |
ambivalent
- Geluid: ambivalent (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /æmˈbɪvələnt/
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
ambivalent | more ambivalent | most ambivalent |
ambivalent
- IPA: /ɑ̃bivalɑ̃/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | ambivalent | ambivalents |
vrouwelijk | ambivalente | ambivalentes |
ambivalent