• af·vre·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afvreten
vrat af
afgevreten
klasse 5 volledig

afvreten [1]

  1. overgankelijk door eten verwijderen, door happen of bijten laten verdwijnen
    • Kale plekken laten zien waar de geiten het gras afvreten. 
  2. overgankelijk (informeel) door eten kaal maken, door happen of bijten van begroeiing ontdoen
    • Die bomen werden door de bevers helemaal afgevreten. 
  3. inergatief (informeel) eten tot je klaar bent
    • De hyena's laten de leeuwen eerst afvreten, voordat ze in de buurt durven komen. 
  4. overgankelijk (figuurlijk) door bijtende werking laten vergaan
    • De tekst wordt onleesbaar door de stoffen die de verf afvreten. 
64 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]