• af·kna·gen

afknagen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afknagen
knaagde af
afgeknaagd
zwak -d volledig
  1. iets met de tanden verwijderen
    • Zo is er bijvoorbeeld een verpleegster die de nagels van de kinderen knipt. Ja, daar heb ik dus ook heel hard om gelachen. Nagels; de dingen die wij ('normale moeders') er even tussen neus en lippen door afknagen, terwijl we met links de fles geven en met rechts in een pan spaghetti roeren." [1] 
  2. iets met kleine stukjes verwijderen
    • Na de pauze bakten de Scaldianen er niet veel meer van, Voorwaarts kon nog een deel van de voorsprong afknagen maar verder dan 18-25 kwamen ze niet. [2] 
92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1. De Telegraaf HESTER ZITVAST 08 aug. 2017 43 man personeel voor je tweeling? Ga zelf genieten van je kinderen Beyoncé
  2. De Standaard 21/12/2009 door Peter D'Hollander 6de speeldag Topkorfballeague: slechts één duel
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be