afknabbelen
- Geluid: afknabbelen (hulp, bestand)
- af·knab·be·len
- samenstelling van af bw en knabbelen ww
afknabbelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afknabbelen |
knabbelde af |
afgeknabbeld |
zwak -d | volledig |
- met kleine bijtende bewegingen iets verwijderen van een groter geheel
- (figuurlijk) in kleine stapjes iets verkleinen
- ▸ Voor Jumbo-Visma verloopt de Tour de France - op die kasseirit na dan - volgens een gedroomd scenario. Maar vandaag is een dag waarop Tadej Pogacar iets van zijn 2.22 achterstand op Jonas Vingegaard zal willen afknabbelen. Daar gaat ploegleider Frans Maassen wel vanuit tenminste.[2]
- Het woord afknabbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Aanvalslust 'meer dan een sprinter' Matthews beloond • Vingegaard weerstaat druk Pogacar” (Zaterdag 16 juli 2022, 19:58), NOS