afverven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afverven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afverven | af te verven | ||||||
toekomend | zullen afverven af zullen verven |
te zullen afverven af te zullen verven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeverfd | te hebben afgeverfd | ||||||
toekomend | afgeverfd zullen hebben | afgeverfd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afvervend | afgeverfd | ev. verf af |
mv. verouderd verft af |
verve af (bijzin) afverve | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | verf af | verft af | verft af | verft af | verft af | verven af | verven af | verven af | |
verleden (o.v.t.) | verfde af | verfde af | verfde af | verfde af | verfde af | verfden af | verfden af | verfden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afverven | zult/zal afverven | zult/zal afverven | zult afverven | zal afverven | zullen afverven | zullen afverven | zullen afverven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afverven | zou afverven | zou(dt) afverven | zoudt afverven | zou afverven | zouden afverven | zouden afverven | zouden afverven | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afverf | afverft | afverft | afverft | afverft | afverven | afverven | afverven | |
verleden (o.v.t.) | afverfde | afverfde | afverfde | afverfde | afverfde | afverfden | afverfden | afverfden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afverven af zal verven |
zult/zal afverven af zult/zal verven |
zult/zal afverven af zult/zal verven |
zult afverven af zult verven |
zal afverven af zal verven |
zullen afverven af zullen verven |
zullen afverven af zullen verven |
zullen afverven af zullen verven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afverven af zou verven |
zou afverven af zou verven |
zou(dt) afverven af zou(dt) verven |
zoudt afverven af zoudt verven |
zou afverven af zou verven |
zouden afverven af zouden verven |
zouden afverven af zouden verven |
zouden afverven af zouden verven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeverfd | hebt afgeverfd | hebt/heeft afgeverfd | hebt afgeverfd | heeft afgeverfd | hebben afgeverfd | hebben afgeverfd | hebben afgeverfd | |
verleden (v.v.t.) | had afgeverfd | had afgeverfd | had afgeverfd | hadt afgeverfd | had afgeverfd | hadden afgeverfd | hadden afgeverfd | hadden afgeverfd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeverfd hebben | zal/zult afgeverfd hebben | zult/zal afgeverfd hebben | zult afgeverfd hebben | zal afgeverfd hebben | zullen afgeverfd hebben | zullen afgeverfd hebben | zullen afgeverfd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeverfd hebben | zou afgeverfd hebben | zou/zoudt afgeverfd hebben | zoudt afgeverfd hebben | zou afgeverfd hebben | zouden afgeverfd hebben | zouden afgeverfd hebben | zouden afgeverfd hebben |