afscheuren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afscheuren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afscheuren | af te scheuren | ||||||||
toekomend | zullen afscheuren af zullen scheuren |
te zullen afscheuren af te zullen scheuren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgescheurd | te hebben afgescheurd | ||||||||
toekomend | afgescheurd zullen hebben | afgescheurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afscheurend | afgescheurd | ev. scheur af |
mv. verouderd scheurt af |
scheure af (bijzin) afscheure | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | scheur af | scheurt af | scheurt af | scheurt af | scheurt af | scheuren af | scheuren af | scheuren af | |||
verleden (o.v.t.) | scheurde af | scheurde af | scheurde af | scheurde af | scheurde af | scheurden af | scheurden af | scheurden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afscheuren | zult/zal afscheuren | zult/zal afscheuren | zult afscheuren | zal afscheuren | zullen afscheuren | zullen afscheuren | zullen afscheuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afscheuren | zou afscheuren | zou(dt) afscheuren | zoudt afscheuren | zou afscheuren | zouden afscheuren | zouden afscheuren | zouden afscheuren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afscheur | afscheurt | afscheurt | afscheurt | afscheurt | afscheuren | afscheuren | afscheuren | |||
verleden (o.v.t.) | afscheurde | afscheurde | afscheurde | afscheurde | afscheurde | afscheurden | afscheurden | afscheurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afscheuren af zal scheuren |
zult/zal afscheuren af zult/zal scheuren |
zult/zal afscheuren af zult/zal scheuren |
zult afscheuren af zult scheuren |
zal afscheuren af zal scheuren |
zullen afscheuren af zullen scheuren |
zullen afscheuren af zullen scheuren |
zullen afscheuren af zullen scheuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afscheuren af zou scheuren |
zou afscheuren af zou scheuren |
zou(dt) afscheuren af zou(dt) scheuren |
zoudt afscheuren af zoudt scheuren |
zou afscheuren af zou scheuren |
zouden afscheuren af zouden scheuren |
zouden afscheuren af zouden scheuren |
zouden afscheuren af zouden scheuren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgescheurd | hebt afgescheurd | hebt/heeft afgescheurd | hebt afgescheurd | heeft afgescheurd | hebben afgescheurd | hebben afgescheurd | hebben afgescheurd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgescheurd | had afgescheurd | had afgescheurd | hadt afgescheurd | had afgescheurd | hadden afgescheurd | hadden afgescheurd | hadden afgescheurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgescheurd hebben | zal/zult afgescheurd hebben | zult/zal afgescheurd hebben | zult afgescheurd hebben | zal afgescheurd hebben | zullen afgescheurd hebben | zullen afgescheurd hebben | zullen afgescheurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgescheurd hebben | zou afgescheurd hebben | zou/zoudt afgescheurd hebben | zoudt afgescheurd hebben | zou afgescheurd hebben | zouden afgescheurd hebben | zouden afgescheurd hebben | zouden afgescheurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgescheurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgescheurd | er is afgescheurd | |||||||||
verleden | er werd afgescheurd | er was afgescheurd | |||||||||
toekomend | er zal afgescheurd worden | er zal afgescheurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgescheurd worden | er zou afgescheurd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgescheurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgescheurd worden | afgescheurd te worden | ||||||||
toekomend | afgescheurd zullen worden | afgescheurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgescheurd zijn | afgescheurd te zijn | ||||||||
toekomend | afgescheurd zullen zijn | afgescheurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgescheurd | wordt afgescheurd | wordt afgescheurd | wordt afgescheurd | wordt afgescheurd | worden afgescheurd | worden afgescheurd | worden afgescheurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgescheurd | werd afgescheurd | werd afgescheurd | werdt afgescheurd | werd afgescheurd | werden afgescheurd | werden afgescheurd | werden afgescheurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgescheurd worden | zult afgescheurd worden | zult afgescheurd worden | zult afgescheurd worden | zal afgescheurd worden | zullen afgescheurd worden | zullen afgescheurd worden | zullen afgescheurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgescheurd worden | zou afgescheurd worden | zou/zoudt afgescheurd worden | zoudt afgescheurd worden | zou afgescheurd worden | zouden afgescheurd worden | zouden afgescheurd worden | zouden afgescheurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgescheurd | bent afgescheurd | bent/is afgescheurd | zijt afgescheurd | is afgescheurd | zijn afgescheurd | zijn afgescheurd | zijn afgescheurd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgescheurd | was afgescheurd | was afgescheurd | waart afgescheurd | was afgescheurd | waren afgescheurd | waren afgescheurd | waren afgescheurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgescheurd zijn | zult afgescheurd zijn | zult afgescheurd zijn | zult afgescheurd zijn | zal afgescheurd zijn | zullen afgescheurd zijn | zullen afgescheurd zijn | zullen afgescheurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgescheurd zijn | zou afgescheurd zijn | zou/zoudt afgescheurd zijn | zoudt afgescheurd zijn | zou afgescheurd zijn | zouden afgescheurd zijn | zouden afgescheurd zijn | zouden afgescheurd zijn |