afkooksel
- af·kook·sel
- Naamwoord van handeling van afkoken met het achtervoegsel -sel[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afkooksel | afkooksels |
verkleinwoord | afkookseltje | afkookseltjes |
het afkooksel o
- vloeistof waarin de oplosbare stoffen uit een vaste stof zijn opgelost door koken
- een flauw afkooksel
iets dat heel slap is in vergelijking met het origineel
- Vergeleken met de epische strijd die Laurent Fignon en Greg Lemond uitvochten in de Tour van 1989 en de niet aflatende ijver waarmee Lance Armstrong en Jan Ullrich elkaar in 2003 bestookten, was de strijd tussen Contador en Schleck een flauw afkooksel.[2]
- CD&V-parlementslid Ward Kennes benadrukt dat het werkbezoek geen flauw afkooksel zal zijn van een hoorzitting. Hij wil spreken met de directeur, de voorzitter van de raad van bestuur, het hoofd van de juridische dienst, vertegenwoordigers van het personeel en een verantwoordelijke voor de vertalers en tolken.[3]
- Het woord afkooksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkooksel" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 25 JULI 2010 'Zege van Contador heeft weinig allure'
- ↑ de Standaard 07/02/2018 door Eveline Vergauwen Parlement op bezoek bij Agentschap Inburgering
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be