• af·ko·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkoken
kookte af
afgekookt
zwak -t volledig

afkoken

  1. koken tot iets geheel gaar is
    • De vruchten [van de katjang], uitgezonderd die van de katjang djepoen eet men afgekookt. [1]
  2. bijzonder vaak koken
    • Op dat fornuis is heel wat afgekookt. 
88 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. blz. 80. Aardrijkskundig en statistisch woordenboek van Nederlandsch Indie bewerkt naar de jongste en beste berigten: bewerkt naar de jongste en beste berigten By H. van Alphen Published by P.N. van Kampen, 1869
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be