afkicken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afkicken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afkicken | af te kicken | ||||||
toekomend | zullen afkicken af zullen kicken |
te zullen afkicken af te zullen kicken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgekickt | te hebben afgekickt | ||||||
toekomend | afgekickt zullen hebben | afgekickt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afkickend | afgekickt | ev. kick af |
mv. verouderd kickt af |
kicke af (bijzin) afkicke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kick af | kickt af | kickt af | kickt af | kickt af | kicken af | kicken af | kicken af | |
verleden (o.v.t.) | kickte af | kickte af | kickte af | kickte af | kickte af | kickten af | kickten af | kickten af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkicken | zult/zal afkicken | zult/zal afkicken | zult afkicken | zal afkicken | zullen afkicken | zullen afkicken | zullen afkicken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkicken | zou afkicken | zou(dt) afkicken | zoudt afkicken | zou afkicken | zouden afkicken | zouden afkicken | zouden afkicken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afkick | afkickt | afkickt | afkickt | afkickt | afkicken | afkicken | afkicken | |
verleden (o.v.t.) | afkickte | afkickte | afkickte | afkickte | afkickte | afkickten | afkickten | afkickten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkicken af zal kicken |
zult/zal afkicken af zult/zal kicken |
zult/zal afkicken af zult/zal kicken |
zult afkicken af zult kicken |
zal afkicken af zal kicken |
zullen afkicken af zullen kicken |
zullen afkicken af zullen kicken |
zullen afkicken af zullen kicken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkicken af zou kicken |
zou afkicken af zou kicken |
zou(dt) afkicken af zou(dt) kicken |
zoudt afkicken af zoudt kicken |
zou afkicken af zou kicken |
zouden afkicken af zouden kicken |
zouden afkicken af zouden kicken |
zouden afkicken af zouden kicken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgekickt | hebt afgekickt | hebt/heeft afgekickt | hebt afgekickt | heeft afgekickt | hebben afgekickt | hebben afgekickt | hebben afgekickt | |
verleden (v.v.t.) | had afgekickt | had afgekickt | had afgekickt | hadt afgekickt | had afgekickt | hadden afgekickt | hadden afgekickt | hadden afgekickt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgekickt hebben | zal/zult afgekickt hebben | zult/zal afgekickt hebben | zult afgekickt hebben | zal afgekickt hebben | zullen afgekickt hebben | zullen afgekickt hebben | zullen afgekickt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgekickt hebben | zou afgekickt hebben | zou/zoudt afgekickt hebben | zoudt afgekickt hebben | zou afgekickt hebben | zouden afgekickt hebben | zouden afgekickt hebben | zouden afgekickt hebben |