afgolven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afgolven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgolven | af te golven | ||||||
toekomend | zullen afgolven af zullen golven |
te zullen afgolven af te zullen golven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn afgegolfd | te zijn afgegolfd | ||||||
toekomend | afgegolfd zullen zijn | afgegolfd te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afgolvend | afgegolfd | ev. golf af |
mv. verouderd golft af |
golve af (bijzin) afgolve | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | golf af | golft af | golft af | golft af | golft af | golven af | golven af | golven af | |
verleden (o.v.t.) | golfde af | golfde af | golfde af | golfde af | golfde af | golfden af | golfden af | golfden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgolven | zult/zal afgolven | zult/zal afgolven | zult afgolven | zal afgolven | zullen afgolven | zullen afgolven | zullen afgolven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgolven | zou afgolven | zou(dt) afgolven | zoudt afgolven | zou afgolven | zouden afgolven | zouden afgolven | zouden afgolven | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afgolf | afgolft | afgolft | afgolft | afgolft | afgolven | afgolven | afgolven | |
verleden (o.v.t.) | afgolfde | afgolfde | afgolfde | afgolfde | afgolfde | afgolfden | afgolfden | afgolfden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgolven af zal golven |
zult/zal afgolven af zult/zal golven |
zult/zal afgolven af zult/zal golven |
zult afgolven af zult golven |
zal afgolven af zal golven |
zullen afgolven af zullen golven |
zullen afgolven af zullen golven |
zullen afgolven af zullen golven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgolven af zou golven |
zou afgolven af zou golven |
zou(dt) afgolven af zou(dt) golven |
zoudt afgolven af zoudt golven |
zou afgolven af zou golven |
zouden afgolven af zouden golven |
zouden afgolven af zouden golven |
zouden afgolven af zouden golven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgegolfd | bent afgegolfd | bent/is afgegolfd | zijt afgegolfd | is afgegolfd | zijn afgegolfd | zijn afgegolfd | zijn afgegolfd | |
verleden (v.v.t.) | was afgegolfd | was afgegolfd | was afgegolfd | waart afgegolfd | was afgegolfd | waren afgegolfd | waren afgegolfd | waren afgegolfd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgegolfd zijn | zal/zult afgegolfd zijn | zult/zal afgegolfd zijn | zult afgegolfd zijn | zal afgegolfd zijn | zullen afgegolfd zijn | zullen afgegolfd zijn | zullen afgegolfd zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgegolfd zijn | zou afgegolfd zijn | zou/zoudt afgegolfd zijn | zoudt afgegolfd zijn | zou afgegolfd zijn | zouden afgegolfd zijn | zouden afgegolfd zijn | zouden afgegolfd zijn |