afbollen
- af·bol·len
afbollen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afbollen |
bolde af |
afgebold |
zwak -d | volledig |
- (informeel) (dysfemisme) naar elders gaan
- Volgens VTM bleef kassierster Odette kalm toen de man een wapen op haar richtte, en zei ze dat hij 'het moest afbollen'. Daarop schoten andere werknemers van Delhaize haar te hulp en joegen de overvaller weg. De politie is op zoek naar de man.[2]
- De twee grootste speerpunten van alle drie de lijsten waren huisvesting en werk. Dat is op zich niet speciaal, ware het niet dat alle voorstellen gericht zijn op de echte Monegasken. De 80% die de rijkdom, intellect en specialisatie naar de principauté brengen mogen het in principe afbollen en al blij zijn dat ze er mogen wonen.[3]
- Het woord afbollen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afbollen" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 26/11/2017 door rvs Delhaize-personeel jaagt gewapende overvaller weg
- ↑ de Standaard 26/03/2013 om 11:31 door Simon Desmet Monaco - Cést dúne rare pauvreté
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be