• bol·len
  • In de betekenis van ‘het bolspel of kegelspel spelen’ voor het eerst aangetroffen in 1555 [1]
  • Herkomst: Bargoens [2]
  • afgeleid van bol met het achtervoegsel -en [3] [4] [5]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bollen
bolde
gebold
zwak -d volledig

bollen [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12]

  1. onovergankelijk bol gaan staan
  2. overgankelijk bol maken

de bollenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bol
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[13]