Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·nicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achternicht achternichten
verkleinwoord achternichtje achternichtjes

Zelfstandig naamwoord

de achternichtv

  1. (familie) de dochter van een neef, nicht, oudoom of oudtante
    • Anna is mijn achternicht. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen