abrikoteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van abrikoteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | abrikoteren | te abrikoteren | ||||||
toekomend | zullen abrikoteren | te zullen abrikoteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geabrikoteerd | te hebben geabrikoteerd | ||||||
toekomend | geabrikoteerd zullen hebben | geabrikoteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
abrikoterend | geabrikoteerd | ev. abrikoteer |
mv. verouderd abrikoteert |
abrikotere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | abrikoteer | abrikoteert | abrikoteert | abrikoteert | abrikoteert | abrikoteren | abrikoteren | abrikoteren | |
verleden (o.v.t.) | abrikoteerde | abrikoteerde | abrikoteerde | abrikoteerde | abrikoteerde | abrikoteerden | abrikoteerden | abrikoteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal abrikoteren | zult/zal abrikoteren | zult/zal abrikoteren | zult abrikoteren | zal abrikoteren | zullen abrikoteren | zullen abrikoteren | zullen abrikoteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou abrikoteren | zou abrikoteren | zou(dt) abrikoteren | zoudt abrikoteren | zou abrikoteren | zouden abrikoteren | zouden abrikoteren | zouden abrikoteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geabrikoteerd | hebt geabrikoteerd | hebt/heeft geabrikoteerd | hebt geabrikoteerd | heeft geabrikoteerd | hebben geabrikoteerd | hebben geabrikoteerd | hebben geabrikoteerd | |
verleden (v.v.t.) | had geabrikoteerd | had geabrikoteerd | had geabrikoteerd | hadt geabrikoteerd | had geabrikoteerd | hadden geabrikoteerd | hadden geabrikoteerd | hadden geabrikoteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geabrikoteerd hebben | zal/zult geabrikoteerd hebben | zult/zal geabrikoteerd hebben | zult geabrikoteerd hebben | zal geabrikoteerd hebben | zullen geabrikoteerd hebben | zullen geabrikoteerd hebben | zullen geabrikoteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geabrikoteerd hebben | zou geabrikoteerd hebben | zou/zoudt geabrikoteerd hebben | zoudt geabrikoteerd hebben | zou geabrikoteerd hebben | zouden geabrikoteerd hebben | zouden geabrikoteerd hebben | zouden geabrikoteerd hebben |