abeel
- abeel
- van Middelnederlands abele / abeelen, ontleend aan Oudfrans aubel / albel / abel, in de betekenis van ‘populier’ aangetroffen vanaf 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abeel | abelen |
verkleinwoord | abeeltje | abeeltjes |
de abeel m
- (bloemplanten) bepaald soort loofboom, Populus alba uit het populierengeslacht
1. bepaald soort loofboom, Populus alba
- Het woord abeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "abeel" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] abeel in het Nederlands Soortenregister N
- [1] abeel op Wikidata
- [1] Witte abeel op "Wilde planten in Nederland en België" ♣
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ abeel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "abeel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be