• aarts·va·der
enkelvoud meervoud
naamwoord aartsvader aartsvaderen, aartsvaders
verkleinwoord aartsvadertje aartsvadertjes

de aartsvaderm

  1. eerbiedwaardig stamvader (van het Israëlitische volk)
  2. iets of iemand die de eerste is van een bepaalde soort of categorie
     De naam wordt genoteerd in het officiële grote boek van de wetenschap als aartsvader van de soort.[3]
85 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]