aar
- aar
- In de betekenis van ‘bovenste deel van de halm van graangewassen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aar | aren |
verkleinwoord | aartje | aartjes |
- bloeiwijze van granen
- bovenste deel van de halm van gras- of graangewassen
1. bloeiwijze van granen
2. bovenste deel van de halm van gras- of graangewassen
vervoeging van |
---|
aren |
aar
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aren
- Ik aar.
- gebiedende wijs van aren
- Aar!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aren
- Aar je?
- Het woord aar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aar" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "aar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
aar
- verouderde spelling of vorm van år tot 1917
aar
- verouderde spelling of vorm van år tot 1917
aar