aarspil
- aar·spil
- samenstelling van aar zn en spil zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aarspil | aarspillen |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) hoofdas waaraan de bloempjes en later de zaden vastzitten bij grassen, Poaceae
- ▸ In de aar staat bij kweek het bloempakje met de brede kant tegen de aarspil. Engels raaigras daarentegen staat met de smalle kant van het bloempakje naar de aarspil gekeerd.[1]
-
1. Bloeiend kamgras, met in het midden de aarspil.
- Het woord 'aarspil' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Jan Postma“Flora van Franeker: Wilde planten, kruiden en onkruiden in de kleibouwstreek van Franeker.” (1990), A.J. Postma, p. 21