aanwezigheidslijst

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·we·zig·heids·lijst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanwezigheidslijst aanwezigheidslijsten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanwezigheidslijstv / m

  1. lijst waarop staat staat wie tijdens een bepaalde activiteit aanwezig was
     Het blad had vorige week gemeld dat meerdere parlementariërs een stroman hadden ingezet om de aanwezigheidslijst te tekenen. De politici zouden zo onterecht hun vergoeding van 262 euro hebben opgestreken. Het Europees Parlement begon vorige week al een intern onderzoek.[1]
  2. (onderwijs) lijst waarop schoolverzuim wordt bijgehouden
     De scholen werken met een absentiesysteem, maar volgens de leerlingen werkt dit niet. "Je gaat naar binnen en je naam wordt afgevinkt op de aanwezigheidslijst. Vervolgens zeg je dat je ziek bent, ga je naar de wc en kom je niet meer terug. Dat hebben de leraren toch niet door. Of je komt gewoon niet en als je naar school komt, vraag je of ze zijn vergeten dat je er was. Dan wordt alles weer aangepast en ben je er op papier wel geweest."[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Belgische politie doet huiszoeking bij Stern” (19 maart 2004), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron
    Henrik-Willem Hofs
    “Zo kom je aan 'gratis geld'” (21-02-2016), NOS