aanversterven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanversterven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanversterven | aan te versterven | ||||||
toekomend | zullen aanversterven aan zullen versterven |
te zullen aanversterven aan te zullen versterven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn aanverstorven | te zijn aanverstorven | ||||||
toekomend | aanverstorven zullen zijn | aanverstorven te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanverstervend | aanverstorven | ev. versterf aan |
mv. verouderd versterft aan |
versterve aan (bijzin) aanversterve | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | versterf aan | versterft aan | versterft aan | versterft aan | versterft aan | versterven aan | versterven aan | versterven aan | |
verleden (o.v.t.) | verstierf aan | verstierf aan | verstierf aan | verstierf aan | verstierf aan | verstierven aan | verstierven aan | verstierven aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanversterven | zult/zal aanversterven | zult/zal aanversterven | zult aanversterven | zal aanversterven | zullen aanversterven | zullen aanversterven | zullen aanversterven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanversterven | zou aanversterven | zou(dt) aanversterven | zoudt aanversterven | zou aanversterven | zouden aanversterven | zouden aanversterven | zouden aanversterven | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanversterf | aanversterft | aanversterft | aanversterft | aanversterft | aanversterven | aanversterven | aanversterven | |
verleden (o.v.t.) | aanverstierf | aanverstierf | aanverstierf | aanverstierf | aanverstierf | aanverstierven | aanverstierven | aanverstierven | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanversterven aan zal versterven |
zult/zal aanversterven aan zult/zal versterven |
zult/zal aanversterven aan zult/zal versterven |
zult aanversterven aan zult versterven |
zal aanversterven aan zal versterven |
zullen aanversterven aan zullen versterven |
zullen aanversterven aan zullen versterven |
zullen aanversterven aan zullen versterven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanversterven aan zou versterven |
zou aanversterven aan zou versterven |
zou(dt) aanversterven aan zou(dt) versterven |
zoudt aanversterven aan zoudt versterven |
zou aanversterven aan zou versterven |
zouden aanversterven aan zouden versterven |
zouden aanversterven aan zouden versterven |
zouden aanversterven aan zouden versterven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aanverstorven | bent aanverstorven | bent/is aanverstorven | zijt aanverstorven | is aanverstorven | zijn aanverstorven | zijn aanverstorven | zijn aanverstorven | |
verleden (v.v.t.) | was aanverstorven | was aanverstorven | was aanverstorven | waart aanverstorven | was aanverstorven | waren aanverstorven | waren aanverstorven | waren aanverstorven | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aanverstorven zijn | zal/zult aanverstorven zijn | zult/zal aanverstorven zijn | zult aanverstorven zijn | zal aanverstorven zijn | zullen aanverstorven zijn | zullen aanverstorven zijn | zullen aanverstorven zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aanverstorven zijn | zou aanverstorven zijn | zou/zoudt aanverstorven zijn | zoudt aanverstorven zijn | zou aanverstorven zijn | zouden aanverstorven zijn | zouden aanverstorven zijn | zouden aanverstorven zijn |