• aan·va·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvaring aanvaringen
verkleinwoord aanvarinkje aanvarinkjes

de aanvaringv

  1. (scheepvaart) botsing van een schip met een ander schip of object
  2. (figuurlijk) conflict
    • De leraren hadden vaak een aanvaring met de opstandige student. 
    • Pubers behoren vaak aanvaringen te hebben met hun ouders. 
  3. in aanvaring komen met: botsen tegen
     Herinneringen aan je jeugd of mijmeringen over een oude vriend konden in aanvaring komen met een acht meter hoge afbeelding van A.I. Steak Sauce.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact  , ISBN 9789045045979
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be