aanlassen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanlassen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanlassen | aan te lassen | ||||||
toekomend | zullen aanlassen aan zullen lassen |
te zullen aanlassen aan te zullen lassen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangelast | te hebben aangelast | ||||||
toekomend | aangelast zullen hebben | aangelast te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanlassend | aangelast | ev. las aan |
mv. verouderd last aan |
lasse aan (bijzin) aanlasse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | las aan | last aan | last aan | last aan | last aan | lassen aan | lassen aan | lassen aan | |
verleden (o.v.t.) | laste aan | laste aan | laste aan | laste aan | laste aan | lasten aan | lasten aan | lasten aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanlassen | zult/zal aanlassen | zult/zal aanlassen | zult aanlassen | zal aanlassen | zullen aanlassen | zullen aanlassen | zullen aanlassen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanlassen | zou aanlassen | zou(dt) aanlassen | zoudt aanlassen | zou aanlassen | zouden aanlassen | zouden aanlassen | zouden aanlassen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanlas | aanlast | aanlast | aanlast | aanlast | aanlassen | aanlassen | aanlassen | |
verleden (o.v.t.) | aanlaste | aanlaste | aanlaste | aanlaste | aanlaste | aanlasten | aanlasten | aanlasten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanlassen aan zal lassen |
zult/zal aanlassen aan zult/zal lassen |
zult/zal aanlassen aan zult/zal lassen |
zult aanlassen aan zult lassen |
zal aanlassen aan zal lassen |
zullen aanlassen aan zullen lassen |
zullen aanlassen aan zullen lassen |
zullen aanlassen aan zullen lassen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanlassen aan zou lassen |
zou aanlassen aan zou lassen |
zou(dt) aanlassen aan zou(dt) lassen |
zoudt aanlassen aan zoudt lassen |
zou aanlassen aan zou lassen |
zouden aanlassen aan zouden lassen |
zouden aanlassen aan zouden lassen |
zouden aanlassen aan zouden lassen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangelast | hebt aangelast | hebt/heeft aangelast | hebt aangelast | heeft aangelast | hebben aangelast | hebben aangelast | hebben aangelast | |
verleden (v.v.t.) | had aangelast | had aangelast | had aangelast | hadt aangelast | had aangelast | hadden aangelast | hadden aangelast | hadden aangelast | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangelast hebben | zal/zult aangelast hebben | zult/zal aangelast hebben | zult aangelast hebben | zal aangelast hebben | zullen aangelast hebben | zullen aangelast hebben | zullen aangelast hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangelast hebben | zou aangelast hebben | zou/zoudt aangelast hebben | zoudt aangelast hebben | zou aangelast hebben | zouden aangelast hebben | zouden aangelast hebben | zouden aangelast hebben |