• aan·dik·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aandikken
dikte aan
aangedikt
zwak -t volledig

aandikken [1]

  1. dikker worden
  2. overgankelijk (iets) dikker maken
  3. overgankelijk (iets) overdrijven
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]