aandammen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aandammen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aandammen | aan te dammen | ||||||||
toekomend | zullen aandammen aan zullen dammen |
te zullen aandammen aan te zullen dammen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangedamd | te hebben aangedamd | ||||||||
toekomend | aangedamd zullen hebben | aangedamd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aandammend | aangedamd | ev. dam aan |
mv. verouderd damt aan |
damme aan (bijzin) aandamme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | dam aan | damt aan | damt aan | damt aan | damt aan | dammen aan | dammen aan | dammen aan | |||
verleden (o.v.t.) | damde aan | damde aan | damde aan | damde aan | damde aan | damden aan | damden aan | damden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aandammen | zult/zal aandammen | zult/zal aandammen | zult aandammen | zal aandammen | zullen aandammen | zullen aandammen | zullen aandammen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aandammen | zou aandammen | zou(dt) aandammen | zoudt aandammen | zou aandammen | zouden aandammen | zouden aandammen | zouden aandammen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aandam | aandamt | aandamt | aandamt | aandamt | aandammen | aandammen | aandammen | |||
verleden (o.v.t.) | aandamde | aandamde | aandamde | aandamde | aandamde | aandamden | aandamden | aandamden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aandammen aan zal dammen |
zult/zal aandammen aan zult/zal dammen |
zult/zal aandammen aan zult/zal dammen |
zult aandammen aan zult dammen |
zal aandammen aan zal dammen |
zullen aandammen aan zullen dammen |
zullen aandammen aan zullen dammen |
zullen aandammen aan zullen dammen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aandammen aan zou dammen |
zou aandammen aan zou dammen |
zou(dt) aandammen aan zou(dt) dammen |
zoudt aandammen aan zoudt dammen |
zou aandammen aan zou dammen |
zouden aandammen aan zouden dammen |
zouden aandammen aan zouden dammen |
zouden aandammen aan zouden dammen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangedamd | hebt aangedamd | hebt/heeft aangedamd | hebt aangedamd | heeft aangedamd | hebben aangedamd | hebben aangedamd | hebben aangedamd | |||
verleden (v.v.t.) | had aangedamd | had aangedamd | had aangedamd | hadt aangedamd | had aangedamd | hadden aangedamd | hadden aangedamd | hadden aangedamd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangedamd hebben | zal/zult aangedamd hebben | zult/zal aangedamd hebben | zult aangedamd hebben | zal aangedamd hebben | zullen aangedamd hebben | zullen aangedamd hebben | zullen aangedamd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangedamd hebben | zou aangedamd hebben | zou/zoudt aangedamd hebben | zoudt aangedamd hebben | zou aangedamd hebben | zouden aangedamd hebben | zouden aangedamd hebben | zouden aangedamd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangedamd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangedamd | er is aangedamd | |||||||||
verleden | er werd aangedamd | er was aangedamd | |||||||||
toekomend | er zal aangedamd worden | er zal aangedamd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangedamd worden | er zou aangedamd zijn | |||||||||
lijdende vorm aangedamd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangedamd worden | aangedamd te worden | ||||||||
toekomend | aangedamd zullen worden | aangedamd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangedamd zijn | aangedamd te zijn | ||||||||
toekomend | aangedamd zullen zijn | aangedamd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangedamd | wordt aangedamd | wordt aangedamd | wordt aangedamd | wordt aangedamd | worden aangedamd | worden aangedamd | worden aangedamd | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangedamd | werd aangedamd | werd aangedamd | werdt aangedamd | werd aangedamd | werden aangedamd | werden aangedamd | werden aangedamd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangedamd worden | zult aangedamd worden | zult aangedamd worden | zult aangedamd worden | zal aangedamd worden | zullen aangedamd worden | zullen aangedamd worden | zullen aangedamd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangedamd worden | zou aangedamd worden | zou/zoudt aangedamd worden | zoudt aangedamd worden | zou aangedamd worden | zouden aangedamd worden | zouden aangedamd worden | zouden aangedamd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangedamd | bent aangedamd | bent/is aangedamd | zijt aangedamd | is aangedamd | zijn aangedamd | zijn aangedamd | zijn aangedamd | |||
verleden (v.v.t.) | was aangedamd | was aangedamd | was aangedamd | waart aangedamd | was aangedamd | waren aangedamd | waren aangedamd | waren aangedamd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangedamd zijn | zult aangedamd zijn | zult aangedamd zijn | zult aangedamd zijn | zal aangedamd zijn | zullen aangedamd zijn | zullen aangedamd zijn | zullen aangedamd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangedamd zijn | zou aangedamd zijn | zou/zoudt aangedamd zijn | zoudt aangedamd zijn | zou aangedamd zijn | zouden aangedamd zijn | zouden aangedamd zijn | zouden aangedamd zijn |