aanbotsen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanbotsen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanbotsen | aan te botsen | ||||||
toekomend | zullen aanbotsen aan zullen botsen |
te zullen aanbotsen aan te zullen botsen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn aangebotst | te zijn aangebotst | ||||||
toekomend | aangebotst zullen zijn | aangebotst te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanbotsend | aangebotst | ev. bots aan |
mv. verouderd botst aan |
botse aan (bijzin) aanbotse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bots aan | botst aan | botst aan | botst aan | botst aan | botsen aan | botsen aan | botsen aan | |
verleden (o.v.t.) | botste aan | botste aan | botste aan | botste aan | botste aan | botsten aan | botsten aan | botsten aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbotsen | zult/zal aanbotsen | zult/zal aanbotsen | zult aanbotsen | zal aanbotsen | zullen aanbotsen | zullen aanbotsen | zullen aanbotsen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbotsen | zou aanbotsen | zou(dt) aanbotsen | zoudt aanbotsen | zou aanbotsen | zouden aanbotsen | zouden aanbotsen | zouden aanbotsen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanbots | aanbotst | aanbotst | aanbotst | aanbotst | aanbotsen | aanbotsen | aanbotsen | |
verleden (o.v.t.) | aanbotste | aanbotste | aanbotste | aanbotste | aanbotste | aanbotsten | aanbotsten | aanbotsten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbotsen aan zal botsen |
zult/zal aanbotsen aan zult/zal botsen |
zult/zal aanbotsen aan zult/zal botsen |
zult aanbotsen aan zult botsen |
zal aanbotsen aan zal botsen |
zullen aanbotsen aan zullen botsen |
zullen aanbotsen aan zullen botsen |
zullen aanbotsen aan zullen botsen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbotsen aan zou botsen |
zou aanbotsen aan zou botsen |
zou(dt) aanbotsen aan zou(dt) botsen |
zoudt aanbotsen aan zoudt botsen |
zou aanbotsen aan zou botsen |
zouden aanbotsen aan zouden botsen |
zouden aanbotsen aan zouden botsen |
zouden aanbotsen aan zouden botsen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangebotst | bent aangebotst | bent/is aangebotst | zijt aangebotst | is aangebotst | zijn aangebotst | zijn aangebotst | zijn aangebotst | |
verleden (v.v.t.) | was aangebotst | was aangebotst | was aangebotst | waart aangebotst | was aangebotst | waren aangebotst | waren aangebotst | waren aangebotst | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangebotst zijn | zal/zult aangebotst zijn | zult/zal aangebotst zijn | zult aangebotst zijn | zal aangebotst zijn | zullen aangebotst zijn | zullen aangebotst zijn | zullen aangebotst zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangebotst zijn | zou aangebotst zijn | zou/zoudt aangebotst zijn | zoudt aangebotst zijn | zou aangebotst zijn | zouden aangebotst zijn | zouden aangebotst zijn | zouden aangebotst zijn |