Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·nier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wijze’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: maniere
Oudfrans: meniere
Latijn: manaria
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: manner, Duits: Manier, Fries: manear
  • Andere Indo-Europese talen:
Romaans: Catalaans/Spaans: manera, Frans: manière, Italiaans: maniera, Portugees: maneira, Roemeens: manieră
enkelvoud meervoud
naamwoord manier manieren
verkleinwoord maniertje maniertjes

Zelfstandig naamwoord

de manierm

  1. de handelswijze
    • De manier waarop je mij aanspreekt staat mij niet aan. 
     Al snel zag ik in dat ik op deze manier Canada nooit zou halen, maar vooralsnog genoot ik van elke bloem.[2]
     Ze moesten het materiaal dus verwarmen met vuur en bovendien een systeem bedenken om de stammen boven het vuur om te draaien op ongeveer dezelfde manier als zuiderlingen schapenlichamen boven open vuur roteerden.[3]
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. "manier" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  4.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be