De haven van Oslo.
De vlag van Oslo.
demoniem
inwoner Osloër
vrouwelijke inwoner Oslose
bijvoeglijk Osloos
  • Os·lo
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Oslo Oslos -
verkleinwoord - - -

Oslo o

  1. (toponiem) de hoofdstad en grootste stad van Noorwegen, gelegen in het zuidoosten van het land
    • Oslo heeft een goed netwerk van openbaar vervoer. 
  2. een provincie in Noorwegen
    • Toen ik jong was, werd de hoofdstad van Noorwegen niet Oslo genoemd. 


  • Os·lo
  enkelvoud
nominatief   Oslo  
genitief   Oslos  

Oslo

  1. (toponiem) Oslo (hoofdstad van Noorwegen)
    «Oslo er en europæisk by i Norge.»
    Oslo is een Europese stad in Noorwegen.


Oslo v

  1. (toponiem) Oslo


  • Os·lo
Naar frequentie 11064
  enkelvoud
nominatief   Oslo  
genitief   Oslos  

Oslo

  1. (toponiem) Oslo (hoofdstad van Noorwegen)
    «Som Norges hovedstad har Oslo en dominerende stilling i det norske mediemarkedet.»
    Als de Noorse hoofdstad heeft Oslo een dominerende positie in de Noorse mediamarkt.
  2. Oslo (provincie in Noorwegen)
    «Oslo (tidligere Christiania) er en kommune og et fylke i Norge, samt landets hovedstad og største by.»
    Oslo (voorheen Christiania) is een gemeente en een provincie van Noorwegen, evenals de hoofdstad en grootste stad.
  • [1]: Oslo Sentralstasjon
het station Oslo-Centraal
  • [1]: Oslo sentrum
het stadscentrum van Oslo


  • Os·lo
  enkelvoud
nominatief   Oslo  
genitief   Oslos  

Oslo

  1. (toponiem) Oslo (hoofdstad van Noorwegen)
  2. Oslo (provincie in Noorwegen)
  • [1]: Oslo Sentralstasjon
het station Oslo-Centraal
  • [1]: Oslo sentrum
het stadscentrum van Oslo