• Fe·ni·cisch
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Fenicisch - -
verkleinwoord - - -

het Fenicischo

  1. geen meervoud (taal) (geschiedenis) een taal die behoorde via de Kanaänitische talen tot de Noordwest-Semitische talen, Centraal Semitische talen en Semitische talen en werd door de Feniciërs gesproken in Fenicië.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Fenicisch Fenicischer
verbogen Fenicische Fenicischere
partitief Fenicisch Fenicischers -

Fenicisch

  1. (demoniem) op Fenicië betrekking hebbend