Fenicisch
- Fe·ni·cisch
enkelvoud | bezitsvorm | meervoud | |
---|---|---|---|
naamwoord | Fenicisch | - | - |
verkleinwoord | - | - | - |
het Fenicisch o
- geen meervoud (taal) (geschiedenis) een taal die behoorde via de Kanaänitische talen tot de Noordwest-Semitische talen, Centraal Semitische talen en Semitische talen en werd door de Feniciërs gesproken in Fenicië.
1.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | Fenicisch | Fenicischer | |
verbogen | Fenicische | Fenicischere | |
partitief | Fenicisch | Fenicischers | - |
Fenicisch
- (demoniem) op Fenicië betrekking hebbend
Demoniemen bij Fenicië in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
inwoner: Feniciër • inwoonster: Fenicische • bijvoeglijk: Fenicisch |
1.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord Fenicisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.