• Brig·gel·supp
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Briggelsupp die Briggelsupp - - - - - - -
datief re Briggelsupp der Briggelsupp - - - - - - -
accusatief en Briggelsupp die Briggelsupp - - - - - - -

Briggelsupp, v, geen meervoud

  1. (eufemisme), (figuurlijk) rammeling, een pak rammel, een pak ransel, een pak slaag