• slaag
enkelvoud meervoud
naamwoord slaag -
verkleinwoord - -

de slaagm

  1. het uitdelen of ontvangen van klappen
    • Hij kreeg een flink pak slaag. 
     Degene die een pak slaag kreeg van Berts nieuwste idool Max Schmeling en dus geen Duits zwaargewichtkampioen werd.[1]
vervoeging van
slagen

slaag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slagen
    • Ik slaag. 
  2. gebiedende wijs van slagen
    • Slaag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slagen
    • Slaag je? 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be