slaag
- slaag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slaag | - |
verkleinwoord | - | - |
de slaag m
- het uitdelen of ontvangen van klappen
- Hij kreeg een flink pak slaag.
- ▸ Degene die een pak slaag kreeg van Berts nieuwste idool Max Schmeling en dus geen Duits zwaargewichtkampioen werd.[1]
1. het uitdelen of ontvangen van klappen
vervoeging van |
---|
slagen |
slaag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slagen
- Ik slaag.
- gebiedende wijs van slagen
- Slaag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slagen
- Slaag je?
- Het woord slaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slaag" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be